Wijsmuller,de tweede mededinger
Het was nog voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog, dat L.
Smit & Co's sleepdienst, naast de 'Internationale Sleepdienst',met een
tweede concurrent te maken kreeg, Johannes Franciscus Wijsmuller, geboren in 1877 in
Amsterdam, was een man met wie al dadelijk rekening moest worden gehouden, een man met
goede ideeën en een groot doorzettingsvermogen en daarnaast zelf een goed zeeman. Hij was
koopvaardijmatroos geweest op allerlei schepen, ook op zeilschepen die aan het begin van
deze eeuw weliswaar op hun retour waren, maar nog in een voldoende aantal aanwezig waren
om de meest avontuurlijke jonge zeelui meer te boeien dan de stoomvaart.
Maar de jonge Wijsmuller wou meer dan alleen varen als 'zeeman voor de mast', hij
wilde de brug bereiken, al wist hij niet hoe hij dat moest realiseren. Het zou studeren
worden en dat vergde geld.
Hij had toen het geluk een kleine erfenis naast zijn spaarduiten te kunnen leggen en
zijn besluit was genomen: hij ging 'naar school'. Gestaald in de harde praktijk van de
toenmalige zeevaart, bracht hij zonder moeite de energie op voor een serieuze studie. En
Johannes Wijsmuller passeerde met glans de vereiste stuurmansexamens voor de grote zeil-
en stoomvaart. Hij werd stuurman bij de Kon. Pakketvaart Mij., kwam daar in conflikt met
een gezagvoerder die een vreemde opvatting had van de taak van zijn stuurlieden , kreeg
van 'de wal' gelijk, maar had meteen genoeg van dit soort varen. Hij haakte, zo jong als
hij was - nét 23 jaar - naar grotere zelfstandigheid, nam een baantje aan van loods in
Soerabaja, later in Priok, maar moest daarna naar Nederland terugkeren nadat hij maar net
aan een hem bijna fataal geworden malaria-aanval was ontkomen. Het was in die eerste
dagen na zijn terugkeer in patria dat hij een ontmoeting had die beslissend zou worden
voor zijn verdere leven.
Hij leerde een meisje kennen: Lea Rodrigues Pereira, dochter van een Amsterdamse
bankier.
Weer als stuurman in ondergeschikte positie als stuurman te gaan varen trok hem maar
matig aan. Meer brood zag hij in het feit dat scheepswerven die schepen en baggermateriaal
voor het buitenland bouwden, uitzagen naar een mogelijkheid de sleepboot te passerenen en
de vaartuigen op eigen kracht naar de plaats van bestemming te brengen.
Stuurman Wijsmuller, door zijn examens gerechtigd als gezagvoerder een bevel te
voeren, ging eens praten met opdrachtgevers en het resultaat was dat hij de kans kreeg een
voor de Gouvernementsmarine bestemd scheepje, de Hoofdinspecteur Zeeman naar
Tandjong Priok te brengen, en hij kreeg zelfs toestemming op deze uitzonderlijke reis zijn
jonge vrouw, met wie hij kort daarvoor in in het huwelijk was getreden, mee te nemen. Met
zorg zocht hij zich een kleine maar zeer bevaren bemanning uit voor deze
reis en de onderneming werd een succes. Hij leverde het scheepje veilig in Priok af. Terug
in Nederland bleek de faam, die hij zich op deze uitbrengreis met een zelfstomend klein
scheepje had verworven, hem reeds vooruit gesneld. Er was meer werk aan de winkel en hem
werd gevraagd of hij kans zag een in Nederland gebouwd lichtschip, de Suriname Rivier,
naar Paramaribo te brengen. Machines had het lichtscheepje niet.
Kapitein Wijsmuller liet er zeilen opzetten, monsterde een
betrouwbare bemanning aan en vertrok op 27 februari 1911 zeilend uit het zeegat van
IJmuiden. Ook die reis slaagde en zijn naam was gemaakt.
Kapitein Wijsmuller te midden van zijn bemanning die de
avontuurlijke
tocht van IJmuiden naar Paramaribo met hem aanvaardde.
Het lichtschip Suriname Rivier , kapitein Wijsmuller
zeilde het scheepje naar de 'West'
Tot dan ervoer de zeesleepvaart weinig
concurrentie van deze zeeman en zakenman , maar een jaar voor het uitbreken van de eerste
wereldoorlog wilde kapitein Wijsmuller nog wel iets anders gaan doen dan dat uitbrengen
van schepen. Hij had met het op eigen kracht overbrengen van schepen als gezagvoerder, en
tevens als directeur van Bureau Wijsmuller, zoals hij sinds 1911 zijn onderneming noemde,
voldoende fondsen verzameld om een boot te laten bouwen. Het was de Holland (I)
die in 1913 werd gebouwd, een sleepboot met een machine van 500 pk, 154 brt. en een
bunkercapaciteit van120 ton. Een jaar later kwam een tweede sleepboot in de vaart , de Friesland
(I) ook met een vermogen van 500 pk, maar met 269 brt.,en in 1915 de Zeeland (I) met
een vermogen van 750 pk en 292 brt.Daarna in 1916 werden drie sleepboten gebouwd nl. de Utrecht
(I) 750 pk , de Limburg 294 brt.750 pk en de Drente (I) 255 brt.
750 pk.
L. Smit & Co en de Internationale Sleepdienst in Rotterdam hadden er een
grote concurrent bij gekregen met wie zij terdege rekening dienden te houden. De eerste
wereldoorlog legde echter aan alle Nederlandse zeesleep-rederijen op de lange deining
sterke beperkingen op. De grote strijd om de sleepobjecten zou eerst na 1918 losbarsten,
zo sterk zelfs dat het twee concurrenten naar elkaar dreef in een samenwerking om de
concurrent J.F Wijsmuller het hoofd te bieden.
De Holland (I) 1913, in 1914 verkocht naar Rusland
De Friesland (I) 1914, 1915 verkocht aan Rusland
De Zeeland (I) 1915
De Utrecht (I) 1916, 1919 verkocht naar Marseille
De Limburg 1916
De Drente (I) van1916 , in 1919 verkocht naar
Marseille; in 1926 naar Amsterdam
en in 1927 naar België, op de foto de Drente in 1927 als Cambier