De zeesleepvaart na de eerste wereldoorlog
Na de stilstand gedurende de eerste wereldoorlog waren de drie
zeesleep-rederijen uit opuitbreiding van het bedrijf die zich in de eerste plaats moest
manifesteren in nieuwbouw. De Internationale Sleepdienst kocht in 1919 drie sleepboten
aan, namelijk de Hudson (ex Titan); de Humber (I) (ex Atlas); de Schelde
(II) (ex Simson), en een jaar later de Hudson (II) (ex-Lexmond).
Kapitein Wijsmuller toonde na de wapenstilstand een grote activiteit. Hij ontwierp
een groot aantal zeesleepboten en wist hiervoor, op grond van zijn reeds gevestigde naam,
voldoende credieten te krijgen om zijn plannen waar te maken. Niet alle zeesleepboten
bleven in het bedrijf van Wijsmuller actief : verscheidene werden voor de verkoop gebouwd.
In 1919 voelde Wijsmuller zich sterk genoeg om het zeesleepbedrijf van Zurmühlen over te
nemen, waardoor hij gelegenheid kreeg stations in IJmuiden en Den Helder te vestigen.
Dat hij echter aan het begin van de twintiger jaren een vloot van zeeslepers bezat
die voor de beide Rotterdamse rederijen een ernstige concurrentie betekende, was toen
reeds een vaststaand feit. Zijn kantoor, dat tot 1921 in Den Haag was gevestigd, verhuisde
naar Rotterdam op de hoek van het Prinsenhoofd en de Maaskade. Het zou eerst in 1930 in
IJmuiden worden gevestigd. Hoewel voor de historie het jaar 1923 wordt genoemd in
verband met het belangrijke initiatief van de zg. Atlantische hulpverlening , moet het
jaar 1922 worden beschouwd als de geboorte van deze zo belangrijk geworden activiteit van
de Nederlandse zeesleepvaart.
De sleepboten Jacob van Heemskerck (II) en Limburg
langszij van
het Engelse s.s.Promus welke op 17 dec. 1924 strandde op de
Haaksgronden voor de rede van
Den Helder. Op 22 dec. werd
het schip vlot getrokken en naar Den Helder gesleept.
Vrijwel gelijktijdig namen kapitein Wijsmuller
en de toen jongste directeur van L. Smit & Co's Sleepdienst , Murk Lels , die in 1921
zijn vader Cornelis Jan Lels opvolgde en het bedrijf mede leidde als rechterhand van zijn
oom Piet Lels , het initiatief van de hulpverlening ter zee. Die stap had alles te maken
met de ontwikkeling die het radioverkeer op zee vanaf de Eerste Wereldoorlog had
doorgemaakt. Schepen kregen zenders en ontvangers. Konden bijvoorbeeld aan een sleepboot
laten weten of ze hulp nodig hadden. Murk Lels zag de enorme mogelijkheden voor de
sleepdienst er van in. In het voorjaar en in de zomer, als het weer goed was, werden er
meestal sleepreizen gemaakt. In de overige maanden was er veel minder sleepwerk, zeker op
het noordelijk halfrond. En dus was het logisch in die periode ergens een sleepboot neer
te leggen en vervolgens af te wachten wat er ging gebeuren. Dat betekende dat voornamelijk
in de winter rond en midden in de Atlantische Oceaan (op de Azoren) sleepboten op station
werden gelegd , die werkeloos bleven tot zij , door een radionoodsein gewaarschuwd , ter
hulpverlening uitvoeren.
Wijsmuller ging met zijn sleepboten in Brest op station liggen; L. Smit & Co en direct
daarop ook de Internationale Sleepdienst kozen de Azoren en later ook Queenstown als
basis.
De Roode Zee (II)
Het was de Roode Zee (II) die in
oktober 1922 als eerste sleepboot van L. Smit & Co, dit soort werk mocht gaan doen.
Zonder dat ze hun bestemming aan anderen bekend mochten maken, waren kapitein Nils Persson
en zijn bemanningsleden de Nieuwe Waterweg uitgevaren. Zij wisten dat het Horta, op 't
Azoren-eiland Fayal zou zijn, maar dat moest zo geheim mogelijk worden gehouden. Horta,
een eind de Noordatlantische Oceaan op, in het zeegebied waar een tamelijk druk
scheepvaartverkeer was en waar de weersomstandigheden in de wintermaanden bar en boos
konden zijn. Een zeesleepboot op station was evenééns een boot die was uitgerust om te
kunnen bergen; want er werden behalve trossen ook pompen, slangen, een duikinstallatie en
gereedschap voor noodreparaties meegenomen. Slepen en bergen: het was een combinatie die
volstrekt nieuw was in de vroege jaren twintig. Eén en ander was mogelijk geworden
dankzij de communicatie die schepen met elkaar door middel van radio-verbindingen konden
hebben; contact dat trouwens ook via een kuststation kon worden gelegd. Radio aan boord
van schepen was een vinding die uit de allereerste jaren van deze eeuw dateerde. Het was
een uiterst waardevol iets, een fenomeen dat een geweldige vlucht zou nemen. Iedereen die
met varen had te maken, zag er het enorme nut van in.
In internationaal verband was in het jaar 1908 het noodsein SOS
geïntroduceerd, een oproep die een onnoemelijk aantal zeelieden het leven zou redden. SOS
is het internationaal noodsignaal voor draadloze communicatie In morsecode wordt het zo
weergegeven: ...- - -... aan elkaar, dus zonder pauze, net zoals er geen
pauzes in één letter zijn. De voorloper van SOS was CQD.
De eerste SOS, die werd opgevangen door installatie die door Alexander Popov aan
boord van de Russische kruiser "Afrika" werd geplaatst in 1897,
dateert van 1900. In 1909 werd SOS voor het eerst gebruikt door de Amerikanen.
Oorspronkelijk was SOE (... --- .) gekozen, maar dit is veranderd omdat de laatste E (een
enkele punt) te gemakkelijk kon wegvallen. Bovendien is punt-punt-punt
streep-streep-streep punt-punt-punt ook gemakkelijk te herkennen door minder getrainde
telegrafisten.
De betekenissen "Save Our Ship" (red ons schip) en "Save Our
Souls" (red onze zielen) zijn er later bij bedacht.
In de radiotelefonie wordt SOS niet gebruikt, hier gebruikt men als noodsignaal
"MAYDAY" (van het Franse m'aidez) en nog een aantal andere voor minder ernstige
gevallen (zoals PAN, afgeleid van het Franse woord Panne).
Vier jaar na de introductie kreeg de Roode Zee (II) als
eerste zeesleepboot ter wereld radio aan boord.
En diezelfde Roode Zee werd tien jaar later dus naar de Azoren gestuurd. Voor de stationsdienst. De marconist - die zelfs een vervanger aan boord had (men was op alles voorbereid !) - had weinig plaats voor zijn apparatuur. Want bij het ontwerpen van deze in 1908 gebouwde sleepboot was er nog geen sprake van geweest dat er radio zou worden geïnstalleerd. De zender en alle andere apparatuur die er bij nodig was, moesten dan ook in de hut van de marconist worden geplaatst. De masten van de sleepboot moesten, met het oog op de plaatsing van de antennes, worden verlengd.
De apparartuur in de marconistenhut van de Roode Zee in
1912
Behalve in Horta had Smit eveneens een station
in Queenstown, aan de Ierse zuidkust; niet ver van Cork. Douarnenez, een eindje onder
Brest aan de Bretonse kust was er ook één. En als laatste koos men in die jaren voor de
Noordspaanse uitvalsbasis La Coruna; in de buurt van de gevreesde Golf van Biscaje, die
voor de sleepdienst een bijzonder interessant werkterrein kon zijn. Het waren allemaal
stations die dichtbij de drukbevaren toegangen en uiteinden van de Noordatlantische route
lagen.
Aan de andere kant van de oceaan had L. Smit & Co in de wintermaanden boten op station
in St. Johns
De Roode Zee (II) verleende in april 1922
assistentieaan het
s.s. Lord Strathcona: kort vóór het begin van de
stationsdienst
op de Azoren.
Op de reis van Norfolk naar Rotterdam - tussen Newfoundland
en de Azoren -
verloor het s.s.Burgersdijk van de Holland-Amerika Lijn in januari 1928 haar
roer in een Noordwester storm. Op deze foto komt het stuurloze schip achter
hoge zeeën in zicht.
De Roode Zee (II) heeft vastgemaakt op de Burgersdijk.
Samen met
de Poolzee (I) is het schip naar Rotterdam gesleept.
De Zwarte Zee (III) op station in de haven van
Horta, Azoren in 1934
De Thames (II) kort voor de tweede wereld
oorlog op station te
Horta
In de winter van 1939 brengt de Humber een
vrachtschip
St.Johns op Newfoundland binnen