De zeesleepboot
Op deze foto van de Hudson (III) komen de klassieke
vormen
van een sleepboot goed uit. De hoge kop en het lage achterschip
Een zeesleepboot is ingericht overeenkomstig
de eisen, die het werk eraan stelt. Het is een klein sterk gebouwd schip zodanig van vorm
dat het handig en snel manoeuvreren kan, met (meestal twee) sterke motoren. Op een
zeesleepboot maakt men gebruik van zgn. "twin-installaties, Mocht één der motoren
uitvallen, dan neemd de tweede het werk over. Zodoende komt het maar zelden voor dat de
sleepboot zelf hulpeloos wordt. De sterke motoren zijn nodig voor het trekken van de
sleepobjecten, maar ook om snelheid te bereiken voor het met succes uitvoeren van
hulpverleningen aan schepen, die in moeilijkheden verkeren. De zeesleepboot
kan beschouwd worden als het meest zeewaardige schip, dat alle oceanen bevaart. Dit is
noodzakelijk, omdat een sleepboot in staat moet zijn onder alle weersomstandigheden andere
schepen te hulp te komen.
De vorm van een zeesleepboot zou men klassiek kunnen noemen: een hoog voordek en een laag
achterdek.In het hoge voorschip bevindt zich de accommodatie voor de opvarende. Voorts
treft men daar de kleine moderne kombuis, de toiletten, douchecellen, een wasplaats met
wasmachine aan. Het lage achterdek vormt het werkgedeelte van de boot. Er bevinden zich
specifieke werktuigen, onderdelen en materialen die nodig zijn om te kunnen slepen
zoals : sleeplier, sleepbeting, sleepbogen, kaapstander, winchen, ogen voor
uiteenlopende doelen en stoottouwen. Voor de leek zal ik proberen het eenvoudig uit te
leggen. Rond het achterdek zit de verschansing, aan de bovenkant breed en rond afgewerkt,
dit heet het potdeksel en heeft een duidelijk doel: samen met de sleepbogen zorgen voor de
geleiding van de sleepdraad over het achterdek. De sleepbogen zorgen er voor dat de
sleepdraad vrijelijk over het achterdek heen en weer kan gaan, zonder ergens achter te
blijven haken. Ze zijn vrij hoog, zodat de mensen op het achterdek eronder veilig kunnen
werken. De sleeplier staat midscheeps opgesteld in de lierkamer. Via openingen loopt de
sleepdraad over de beting en de sleepbogen naar de sleep. De beting staat midscheeps
achter de lierkamer stevig verankerd in het schip.
De sleeplier van de Noord Holland (II) 1965, heeft twee
trommels, die 1000 en 700 meter draad, respectievelijk 6½"en 6" omtrek kunnen
bevatten. De Noord Holland (II) is de eerste zeesleepboot, die is uitgerust met
trekmeters, waardoor de trek in de sleepdraden kan worden geregistreerd. Op meters in de
brug en bij de sleeplier kan deze trek worden afgelezen, zodat hiernaar de vaart kan
worden geregeld en een hoge mate van veiligheid
tegen het breken van de sleepverbinding wordt verkregen.
Op de oude sleepboten had men nog geen
sleeplier en stalen
sleepdraad, toen werd er gesleept met manillatrossen. Hier het
beleggen van de mailla sleeptros op de beting.
Een sleepverbinding bestaat uit een z.g. voorloper van ongeveer 60 meter, de dikte variërend van 4 tot 6 duim, naar gelang de grootte en sterkte van de sleepboot, welke vastgezet wordt op de ketting spruit, welke op het te slepen object is bevestigd. Meestal zet men er meteen een tweede voorloper bij als reserve, zodat men bij eventueel breken weer sneller verbinding kan maken. Hierna komt de rekker, ook met een lengte van 60 meter, eerst waren het manilla rekkers, maar in het begin van de jaren '60 werden deze vervangen door dubbele nylon rekkers met een dikte van 15 duim omtrek. Het doel van de rekker is het opvangen van de rukken, wanneer bij de nadering of het verlaten van de haven op een ingekorte tros wordt gesleept.
rechts:De runners Tromp, Schuit, Kokelaar en Clots van de sleepboot Friesland (IV) bezig de twee voorlopers vast te zetten op de spruit van het Walame droogdok in de haven van Rotterdam voor het vertrek naar Ambon jan.'67
r
boven: Het overbrengen van de zware sleepkettingen (spruit) van de Willem
Barendsz (III) naar het Franse werk- en kraaneiland Trait d'Union 2 (GEM 108) in
de haven van Bordeaux en rechts wordt de zware 22 duims manillarekker ingesloten
Op deze foto is de (ketting) spruit op het booreiland Santa
FéExplorer
duidelijk te zien. Dit booreiland werd door de sleepboot Elbe van
Rotterdam naar Singapore versleept in mei '70.
Op de rekker is dan de eigenlijke sleepdraad bevestigd: de genoemde lengtes worden gekoppeld door zware sluitingen. Voorloper en sleepdraad zijn beide staaldraden. De voorloper is altijd dunner dan de sleepdraad, dus het zwakste punt van de sleepverbinding en breekt daardoor normaal gesproken eerder dan de sleepdraad. Dat heeft zo zijn voordelen. Breekt de voorloper dan blijft de sleepboot volle kracht vooruit varen, zodat de sleeptros niet in de schroef komt, en wordt de sleepdraad en rekker ingehieuwd - een sleepdraad en rekker vervangen is namelijk uiterst kostbaar en tijdrovend - en kan men proberen opnieuw verbinding te maken.
De dubbele nylon rekker wordt ingesloten op de voorloper a/b
van
sleepboot Clyde bij het aanvletten van de ponton Tak 8 op de Waterweg.
rechts:De Gelderland (III) met twee T-2 tankers in de Atlantische Oceaan onderweg van Orange naar Bilbao. juni '65
De sleepdraad op de lier heeft een omtrek en
treksterkte die in verhouding staan tot het trekvermogen van de sleepboot. De dikte wordt
altijd opgegeven in duimen omtrek. De oudere- en kleinere zeeslepers hadden alleen een
beting, waar de sleeptros op werd belegd, en een kaapstander of aan de zijkant van het
dekhuis een winch om het sleepmateriaal binnen te hieuwen. Er konden dan twee objecten
gelijk versleept worden. Sommige sleepboten hadden een sleeplier met één trommel, die
konden drie objecten in één keer slepen, één op de lier en twee op de beting. De wat
modernere sleepboot had een lier met twee trommels, die kon dus twee objecten op de lier-
en een derde op de beting verslepen.
Bij het vertrek- of binnenlopen van een haven sleept men dus op ingekorte tros. Zodra de
sleepboot met sleep in open water komt wordt de sleeptros op lengte gevierd, bij een
sterke moderne sleepboot met een zware sleep is dit zo'n 1000 meter. De totale
sleepverbinding hangt dan met een grote boog ongeveer 40 meter diep in het water. In
ondiep water wordt de sleep dus wat minder uitgevierd. De doorhang hangt af van de
uitgevierde lengte, van het vermogen en de snelheid van de sleepboot, het gewicht van de
draad en de soort sleep. Er zijn formules voor om dit uit te rekenen.
Om bewegingen van de sleepdraad over het achterschip in de hand te houden, zit er aan de sleepdraad één of twee stoottouwen. Deze houden bij het slepen de sleepdraad op de kont, bij het vlottrekken van gestrandde schepen, als de sleepboot gaat scheren, en de sleepdraad helemaal in de zijde van de sleepboot staat, dan voorkomt men met het stoottouw dat de draad bij positie verandering onder de kont draaid, het stoottouw wordt dan gevierd of gehieuwd met behulp van de kaapstander die op het achterdek staat. Breekt de sleepdraad, dan houdt het stoottouw deze op de kont van het schip, zodat de schroef geen gevaar loopt.
Rechts: Aan boord van de sleepboot Willem Barendsz brengt de bemanning de stoottouwen aan op de sleepdraad.
De sleepboot Hudson met de tanker Stolt
Steinstad op de rede van
Singapore. Hier ziet men duidelijk hoe men de sleepdraad met het
stoottouw onder controle heeft zodat deze niet onder de kont komt
Zodra de sleepdraad is uitgevierd worden de sleepbogen ingevet om schavielen van de stalen sleepdraad te voorkomen, en deze soepel over de bogen glijd. Is de sleepdraad helemaal uitgevierd dan worden er z.g. sleeën op de sleepdraad bevestigd welke dan op de sleepbogen rusten, ook weer ter bescherming en tegen schavielen van de sleepdraad. Na verloop van tijd viert men de draad een beetje zodat niet constant de sleepdraad op dezelfde plek belast.
Rechts: Aan boord van de Willem Barendsz wordt de achterboog ingevet.
Links: Als open zee is bereikt en de sleepdraad op lengte is gevierd, kunnen de sleeën worden aangebracht en bevestigd. a/b sleepboot Willem Barendsz
De Willem Barendzs (III) van N.V. Bureau Wijsmuller
was de eerste zeesleper
van een type waarbij de schoorsteen werd vervangen door rookkanalen. 1963